
Wanneer ik vanuit de supermarkt de hoek om ga, richting huis, kom ik Rico tegen. Op het moment dat hij aan me voorbij is, laat ik mijn kortstondig onderdrukte grijns los. Zowel om hem, als om mezelf. Het feit dat Rico zichtbaar hard zijn best doet om mij niet te zien, maakt de herinnering aan het akkefietje 21 jaar geleden, nu nóg grappiger.
Opgegroeid ruim voor het computer tijdperk, was het eind 1999 dat ik via via een goedkoop-duurkoop IBM computertje op de kop tikte, waarmee het inbellen om een mailtje te versturen en te ontvangen, redelijk werkte. Het constant vastlopen begon pas ergens een half jaar later, toen ik was overgestapt op ADSL, wat inmiddels betaalbaarder was geworden voor consumenten.
Dat vastlopen was niet te doen en ik besloot stel op sprong dat ik nu een nieuwe ging kopen: dit keer in één keer goed, zo dacht ik. De betaalbare ‘packard bell’ die in de folder stond, bleek niet op voorraad. Met korting kon ik wel het showmodel meenemen: alles stond er al op, zei de verkoper. Eenmaal thuis het internet op en… ik had binnen een uur een virus te pakken dat alles lam legde. Het bleek dat ik eerst de virusscanner had moeten updaten. Ik had op m’n IBM ook geen virusscanner gehad. Wist ik veel!
Ik vroeg een buurman, al iets langer in het bezit van een computer, om raad. Hij verwees me door naar Rico, die twee straten verder woonde. Zo gezegd, zo gedaan en Rico had de computer na een paar dagen weer gefixt en gaf me uitleg over (het updaten van) de virusscanner. Hij bood aan om mijn oude computer ADSL-proof te installeren en te verkopen, ik zou daar nog zeker 50 gulden voor kunnen vangen, aldus Rico. Dat kwam mooi uit, want m’n geld was, na de spontane aanschaf van de nieuwe computer en Rico’s installeerdiensten, een beetje opperdepop.
Na twee maanden nog steeds niks gehoord te hebben, belde ik hem zelf maar op. Nee, de computer was nog niet verkocht, volgens Rico. Wederom belde hij niet terug en nam hij sindsdien voor het gemak ook zijn telefoon maar niet meer op. Op een goeie dag, alweer een paar maanden verder, stond ik voor zijn deur. Dit was, aan het vage en wat zenuwachtige gedrag van Rico te zien, blijkbaar niet de verwachting. Of op z’n minst niet de bedoeling. Toen ik hem zei dat ik mijn computer kwam ophalen, stamelde hij wat en op het nippertje kwam hij met de – op kilometers afstand riekende – smoes dat hij net tóe-val-lig al een afspraak had die week met een geïnteresseerde voor mijn computer.
Na wederom niks meer van hem te horen, had hij zijn deurbeleid aangepast: hij liet nu zijn bloedchagrijnige vriendin elke keer open doen, die steevast voor hem loog dat hij niet thuis was. Stug en stoïcijns bleef ik met enig regelmaat aanbellen dat ik het geld kwam halen dat Rico me nog verschuldigd was. Aan het steeds wat luidere zuchten van Miss Sjaggo te horen, werd ze mij lichtelijk zat. Het heeft me dan ook iets van een keer of zes gekost tot ze Rico eindelijk erbij riep dat hij het zelf maar op moest lossen.
Ineens stond hij nu het mannetje uit te hangen in zijn deurpost en beweerde dat hij de computer al-láng had verkocht en dat het zo’n barrel was dat hij er maar 35 gulden voor had gevangen.
Ik nam de 15 gulden verlies voor lief. Ik vroeg hem de 35 gulden te cashen. Hij zou dat bedrag diezelfde week nog in mijn brievenbus gooien.
Twee dagen later lag er zowaar een envelop van hem in mijn brievenbus. Toen ik het open maakte zat er een totaal van 20 gulden aan briefgeld in, met nog een notitieblaadje erbij waarop stond: ‘Nu staan we wel quitte’.
Als door een wesp gestoken liep ik linea recta naar de keukenla, pakte de schaar. Driftig knipte ik de briefjes in ieniemini stukjes, stopte alles terug in de envelop en deed er nog een rolletje plakband en een briefje bij met de tekst: ‘Steek het maar in je reet. Plak ze!’ om het geheel vervolgens meteen in zijn brievenbus te gooien.
Een jaar of twee later kwam ik Rico nog eens tegen op de bruiloft van de buurman. Nadat Rico zich flink had ingedronken – lees: stomdronken was – kwam hij me vertellen dat hij ervan was “geschjokken” en zei ‘sojjy’. Hij wist er ook nog “isssh ègnie m’n bdoeling weest…, èggggnie’ uit te persen
Tot aan gisteren was dit verhaal vrij ver, ergens op de bodem gezakt in het onderbewuste van mijn onderbewuste. Tot hij dus aan me voorbij fietste. Dit keer wellicht broodjenuchter, zat hij heel hard zijn best te doen mij niet te zien. Ging nét niet vlekkeloos.
Ik bedenk me trouwens ineens dat mijn plakband bijna op is. Je weet immers nooit waar je dat voor nodig kan hebben.
** ‘Lekker blijven plakken’ is eerder verschenen op hoevrouwendenken.nl **